
Jurisprudentie
AA9691
Datum uitspraak2001-01-16
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 00/313 NABW V01
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 00/313 NABW V01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Van het normale patroon afwijkend gedrag van de bezorgdienst komt niet voor rekening van eiser.
Bezwaar van eiseres is niet-ontvankelijk verklaard in verband met niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
Met het arrest van 16 oktober 1991, Vakstudienieuws 1991/3139, heeft de Hoge Raad beslist dat het feit, dat een beroepschrift eerst na het einde van de beroepstermijn wordt ontvangen, niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep, indien de termijnoverschrijding het gevolg is van een in de sfeer van de PTT gelegen omstandigheid van zodanig abnormale aard dat deze niet aan de verzender kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat deze maatstaf ook geldt bij de toepassing van het tweede lid van art. 6:9 Awb en derhalve ook in het onderhavige geval.
De rechtbank is voorts van oordeel dat sprake is van een in de sfeer van de postbezorgdienst gelegen omstandigheid die tot overschrijding van de termijn van een week heeft geleid. Het retourneren van het bezwaarschrift had niet behoren te geschieden, nu dit aan alle eisen voldeed die aan ter post bezorgde stukken gesteld worden. Het retourneren wijkt daarmee af van de norm; met andere woorden: is -in de termen van de HR- abnormaal. Met abnormaal gedrag van de bezorgdienst hoefde eiseres geen rekening te houden.
Er is dan ook sprake van een niet voor rekening van eiseres te brengen termijnoverschrijding.
Burgemeester en wethouders van Groningen, verweerder.
mr. A.H.J. Lennaerts
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN
SECTOR BESTUURSRECHT
ENKELVOUDIGE KAMER
Reg.nr.: AWB 00/313 NABW V01
U I T S P R A A K
inzake het geschil tussen
A, wonende te B, eiseres,
en
Burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerders.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerders hebben bij besluit van 24 februari 2000 het door eiseres tegen het besluit van 5 juli 1999 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze beslissing heeft eiseres beroep ingesteld.
Eiseres vordert vernietiging van de beslissing.
Verweerders hebben stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de beschikking gekregen over de gedingstukken.
De voorzitter heeft het vooronderzoek gesloten en heeft de verdere behandeling van het beroep verwezen naar een zitting van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken.
De griffier heeft partijen uitgenodigd ter zitting te verschijnen onder mededeling van plaats en tijdstip van de zitting. Daarbij is er op gewezen dat tot tien dagen voor de zitting nog nadere stukken door partijen mogen worden ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 3 januari 2001.
Eiseres is in persoon verschenen. Voor verweerders is verschenen mr. K.D. van Loo. juridisch medewerkster van de Dienst Sozawe van de gemeente Groningen.
Partijen hebben hun standpunt uiteengezet en desgevraagd nadere inlichtingen verschaft.
De voorzitter heeft het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat schriftelijk uitspraak wordt gedaan binnen zes weken.
2. Rechtsoverwegingen
De rechtbank legt de volgende feiten en rechtsoverwegingen aan haar beslissing ten grondslag.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerders van 5 juli 1999. Zij heeft dit gedaan door indiening van een bezwaarschrift. Zij heeft er voor gekozen dit bezwaarschrift in te dienen door dit per post te verzenden.
Blijkens de envelop waarmee het bezwaarschrift is verzonden heeft eiseres het bezwaarschrift gericht tot het juiste bestuursorgaan, met vermelding van het juiste postadres en met voldoening aan alle eisen die voor postbezorging gelden (frankering).
Blijkens de stempeling van de enveloppe van het bezwaarschrift heeft eiseres dit stuk ter verzending aangeboden bij de postbezorging op de laatste dag van de bezwaartermijn (16 augustus 1999). Daarmee heeft eiseres voldaan aan de eerste eis voor tijdigheid van indiening van een bezwaarschrift: een bezwaarschrift dat per post wordt verzonden, moet geacht worden tijdig ingediend te zijn, indien het voor het einde van de bezwaartermijn ter post is bezorgd.
Na de bezorging ter post is er kennelijk een fout gemaakt bij de postbezorging. Het bezwaarschrift is niet bij verweerders afgeleverd maar geretourneerd aan eiseres. De stempel die op de envelop is geplaatst en hiermee kennelijk verband houdt is deels niet leesbaar en geeft, voorzover wel leesbaar, geen andere verklaring dan dat hier sprake is van falen van de bezorgdienst.
Toen eiseres het bezwaarschrift geretourneerd kreeg, was de termijn van een week, als bedoeld in het tweede lid van artikel 6:9 verlopen; althans was het niet meer mogelijk om het bezwaarschrift nog tijdig in te dienen.
Uiteindelijk is het bezwaarschrift ingediend door dit af te geven te bestemder plaatse.
Verweerders hebben geoordeeld dat niet is voldaan aan de eis dat een per post verzonden bezwaarschrift, dat tijdig ter post is bezorgd, ontvangen moet zijn binnen een week na afloop van de bezwaartermijn. Voorts hebben verweerders geoordeeld dat er geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding, omdat het risico dat de postbezorgdienst fouten maakt voor rekening van degene komt die kiest voor indiening van een bezwaarschrift door verzending per post.
Verweerders achtten deze opvatting niet voor twijfel vatbaar en hebben daarom afgezien van het horen van eiseres: met toepassing van onderdeel a van artikel 7:3 Awb is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres bestrijdt deze beslissing en de daaraan door verweerders ten grondslag gelegde opvatting. Daartoe heeft zij onder meer gesteld dat het onterecht is dat een fout van de PTT onder haar verantwoordelijkheid wordt geschoven, nu de PTT zelf erkent dat in zo'n 10 procent van de gevallen niet wordt voldaan aan de eisen van een correcte postbezorging.
Met het arrest van 16 oktober 1991, Vakstudienieuws 1991/3139, heeft de Hoge Raad beslist dat het feit, dat een beroepschrift eerst na het einde van de beroepstermijn wordt ontvangen, niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep, indien de termijnoverschrijding het gevolg is van een in de sfeer van de PTT gelegen omstandigheid van zodanig abnormale aard dat deze niet aan de verzender kan worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat deze maatstaf ook geldt bij de toepassing van het tweede lid van artikel 6:9 Awb en derhalve ook in het onderhavige geval.
De rechtbank is voorts van oordeel dat sprake is van een in de sfeer van de postbezorgdienst gelegen omstandigheid die tot overschrijding van de termijn van een week heeft geleid.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het retourneren van het bezwaarschrift niet had behoren te geschieden, nu dit aan alle eisen voldeed die aan ter post bezorgde stukken gesteld worden. Het retourneren wijkt daarmee af van de norm; met andere woorden: is -in de termen van de HR- abnormaal. Met abnormaal gedrag van de bezorgdienst hoefde eiseres geen rekening te houden. Er is dan ook sprake van een niet voor rekening van eiseres te brengen termijnoverschrijding.
Verweerders hadden dan ook niet tot niet-ontvankelijkverklaring mogen overgaan.
Bovendien was het misplaatst om het bepaalde in onderdeel a van artikel 7:3 Awb toe te passen.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit vernietigd dient te worden met verdere bepalingen.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 24 februari 2000;
- bepaalt dat verweerders opnieuw dienen te beslissen op het door eiseres ingediende bezwaarschrift, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt de gemeente Groningen tot vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht van f 60,- .
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2001, door mr.A.H.J. Lennaerts, rechter, in tegenwoordigheid van K.A. Faber, griffier.
griffier rechter
Partijen kunnen binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht door verzending van een beroepschrift.
Afschrift verzonden op: 16 januari 2001